Wednesday, December 28, 2005

buiten is het polen #9

Krakow ‘moet je gezien hebben’. Dat heb ik gedaan en dit in drie dagen. De kerken, de kastelen, de joden, de bankjes in het park. Na Auschwitz heb je alles wel gezien voor een tijdje, totdat een trein je weer eens laat wachten op het perron, of een hufter van een automobilist weigert te stoppen voor de eenzame lifter.
Op de bus naar Zakopane is het stil, behalve dan dat jengelende jongetje dat stil is als hij kijkt naar mij en dat nodig toe is aan een verse pamper. Zijn moeder bewijst een echte moeder te zijn, als ze haar zoon verschoont op de zich omhoog heisende bergweg. Na het grijs van de stad volgt het groen en paars van milkakoeien. Hier laten ze de hoorns eraan.

Wie van de bus wil in Zakopane moet zich eerst door een school oude dametjes worstelen die jonge, frisse en vooral rijke toeristjes een armzalige kamer aan de hand willen doen. Ik worstel niet. Ik neem een oud vrouwtje bij de arm, en zij stapt gewillig mee naar haar huis. In haar arme hand klemt ze een bos sleutels als een tros druiven. Blijkt dat ze wel meerdere armzalige kamertjes achter de arme hand houdt.
Eigenlijk staat in haar tuin een tweede kast van een huis. Ook nog in de tuin staat de zwarte Madonna.
Onder en boven en naast ons hokken wederom lieden aller landen en allooien. In de tv- en koelkastkamer wordt verbroederd en verenigd. Een Dan geheten Amerikaan vertelt daar dat hij de hele nacht na Auschwitz gehuild heeft. Ik noem hem een wiekhertig, old deimetje, maar hij verstaat me niet. De zon blijft gezichtsbepalend. Warmte straalt van de glimlach op allemans gezicht. Every man is blind, blinded by the sun.
Zakopane is een moedige stad die teert op toeristisch gezwam en daar passend taks voor vraagt. Haar kraag is omzoomd met bergenkant. Eén dezer zal ik er één kranig beklimmen.
Als de zon als een medaillon in de décolleté van de bergen zakt, breekt op ons dakterras de hel los. Twee Poolse Piotrs, de Amerikaan genaamde Dan, Ines en ik doen er aan Poolse cultuur. Wij nemen eerst een hap augurk, kappen dan een glas wodka in ons kelengat, spoelen vervolgens door met het sap van augurken. Dat is tegen de kater. Dat zullen we morgen dan wel zien.
Internationale gesprekken rollen vlotter van onze tongen naarmate de avond vordert en de wodka mindert. Het laatste wat ik me herinner is ons op het terras en internationaal gelal en gelach.

Friday, December 23, 2005

buiten is het polen #8

Na de dwaze waas van de nachtelijke stad volgt de bergweg op de Balkanbus naar Oswiecim. De zwaar tegensputterende motor slingert zijn ingewanden tussen bergranden omhoog en omlaag. Onderweg denk je dat alle torens van hoogovens verschrikkelijke littekens van nog geen eeuw geleden zijn. Maar het zijn wel degelijk torens van hoogovens. Het lijkt zelfs alsof de chauffeur een speciale soundtrack voor deze rit draait. De sfeer in de bus is sereen.
Op het bankje net buiten kamp I van Auschwitz-Birkenau – die koude, harde namen – staat gegrift: “Nie wieder Faschismus”. Ik ben het daar volledig mee eens. Dit kamp bezoeken is heel dubbel. Het gras is millimeterig gemaaid en in elke barak blinkt dubbele beglazing. Meisjes kijken of hun haar nog goed zit.
Van alles en nog wat is verboden als je deze heilige grond wil respecteren. Toen in de naweëen van WOII een Poolse bisschop om relieken bedelde aan de toenmalige paus antwoordde die heel gevat maar correct: “relieken? Elke morzel van jullie grond is een reliek.” Cola-flesjes zijn netjes gestapeld in de daartoe bestemde container.

[INFORMATIE: hadden we nu nog maar zulke pauzen, als
rooms-soezen, niet wars van ironie – dat is hagelslag – die de pers (lees: wereld) antwoorden als ijsbollen in het gelaat gooiden.]

Elke barak stelt een kamer van het hele museum voor. Overal prijken schaamteloze zinssnedes van the big H en zijn zijnen. Ik hoor teerhartige, oude dametjes snikken bij het zien van bergen bestofte kinderschoentjes. Bij barak elf staat buiten een houten muur. Daar is het rood rond de kogelinslagen. Ik wist niet dat ook ik soms een teerhartig, oud dametje was.
Dit is iets ‘wat je gezien moet hebben’, maar dan denk je ook meteen als je het gezien hebt: dat ze deze attractie maar gauw met de grond gelijk maken, en er een zwemvijver of iets dergelijks uitgraven. Dan zou men nog entreegeld kunnen vragen ook.
Ik wacht op de bus naar Birkenau. Hier geen mogelijkheid dat een grote expressbus voorbijsnelt. Je kent dat wel, dat grote langwerpige gebouw met in het midden dat soortement kapelletje, waar destijds de lijn des doods door sjeesde, op het eind ongenadig traag sjokte. Het is warm en helderblauwe hemel. Datzelfde blauw op de vlaggen van de horden Israëlische humaniora-meisjes die hier kwetterend rondhossen, en mij geil nastaren. De Duitsers lijken mij veel serener op dat vlak. Daar is de bus naar Birkenau. En blij als ze zijn staan toeristen verzuchtend op.
De beste parkeerplaats vlak voor de ingang van het museum is voorbehouden aan de mercedes van het Sheraton-Oswiecim. Birkenau ofte Auschwitz KL II is Schindler’s List, maar dan in het echt, live. Ik heb eens in het echt op de plee gezeten, in het echt op de houten matrassen gelegen – where is the most exciting spot you ever had sex? Auschwitz-Birkenau, barak II, bed 4, for real – en de beruchte sporen afgewandeld. Ik mis koeien rond de stallen want ook hier is het gras mooi afgegraasd. Ook hier lijkt alles wezenloos en onecht, als in een film, maar het is echt.
Toen ik na het bezoek nog eens ging pissen, hoorde ik een Duitse mevrouw luidop foeteren over de staat van de toiletten. “Ah nein! Das sind hier jetzt alle Schweine, oder wass?” Ik durf niet te schrijven dat waarschijnlijk die bende Israëli’s zich hier even tevoren flink geamuseerd had met een wc-papier-proppengevecht. Het is niet Auschwitz zien en sterven. Het is: Auschwitz zien en verder leven. Auschwitz was één en al overleven. Over leven. Ze mogen de dood niet zo nadrukkelijk in bloedrode verf op schreeuwerige posters zetten. Of zoals iemand anders schreef die anoniem bleef in de grote hoop: “forgetting them means letting them die again.”

Monday, December 19, 2005

buiten is het polen #7

Ik stel me voor dat ik rustig op een bankje in een parkje zat. Niet dat ik hier zal beschrijven hoe ik me verbeeldde dat ik een aardbeienmeisje lustig van achteren pak. Ik heb het over die meneer die rustig naast mij op het bankje in een parkje zou komen zitten. Hij zou mij eerst wat schuchter van achter zijn blinde zonnebril bespieden, en dan aarzelend vragen: “ excuse me sir, are you Polish?” dan zou ik spijt betuigend antwoorden: “I’m sorry sir, I’m from tiny pretty Belgium.”
“Maar ik ook!” kaatste hij in mijn beelden terug. Een gesprek zou zich ontspinnen in het gepik van dikke duiven langs de bankjes in het park. Ik zou die fijne heer meneer noemen. Later zou hij mij toestaan hem met Etienne aan te spreken. Maar dat zou ik beleefd afslaan.
Etienne zou mij onderhouden over zijn wedervaren in de finansjeele wereld. De banken zijn zo vals, meneer, want ik stond hem niet toe mij bij mijn naam te noemen. Etienne zou met pensioen zijn en na het afzwaaien een lustige reiziger geworden, en zou zijn vrouw verdringen in Drongen want ze zou zo bang zijn om te vliegen. Drie uur later in ons gesprek zou hij mijn gs-immetje even in bruikleen vragen om naar zijn vrouw in Drongen te bellen. Maar ze zou niet thuis zijn. Erna zou koffie met gebak aan het eten zijn in de chiqueste tea-room in de chiqueste stad in België, zoals je er geen enkele in Polen vindt. Erna zou van chique houden.
Etienne zou mij meermaals met zijn achtenzestig jaren bewonderend begluren en mompelen dat ik met mijn eenentwintig jaren al verdacht volwassen was. Ik zou vermoeden dat ik voor Etienne pas echt met vakantie zijn was. Dat gunde ik hem gaarne. Hij zou glunderen met zijn bestoppelde kale kop in het tussen paardekastanjes en lindebomen gefilterde zonlicht. Etienne zou machtigmooi gebronzeerd zijn zoals het een bankier op rust betaamt.
Na verloop van tijd zouden onze kelen en tongen droog staan van al dat Nederlands gekwaak in dat Polenland. Ik zou Etienne voorstellen een mierzoete Turkse koffie te gebruiken tussen de duiven in een schots steegje. Etienne zou weigeren en bier voorstellen. Dit stond ik hem toe, ik moest íets doen.
Op het terras zouden mijn ogen af en toe afdwalen naar lang gebronzeerde Poolse benen. Maar altijd zou in tenminste één ooghoek het geblink van zijn schedel waakzaam blijven.
Etienne zou na onze tweede pint de tijd rijp achten om plots met een verhaal op de proppen te komen waarvan ik achterover zou slaan. Benen blijven tenslotte benen, en dit nog wel voor een tijdje, dus die zou ik niet meer gade slaan. Alleen nog die altijd natte traan in het hoekje van zijn linkeroog achter het gespiegelde glas van zijn bewasemde zonnebril.
Etienne zou meteen de toon juist aanheffen met de naam van zijn buurman de Kroaat. Dziula. Dziula was een meticuleuze chirurg, met een fijnbesnaarde afdronk. Dit echter pas na zijn uren. Wie kent de echte uren van de chirurg? De vrouw van de chirurg. Zij zou Agnes heten. Niet Anjes zoals dat vuile, verbasterde Vlaams het ons zegt, maar gewoon zo: aristocratisch Agnes. Zoals het monster van Loch, maar dan ach!
Agnes zou in Drongen heel zuiver Kroatisch leven. Een koelkast zou niet aan haar besteed zijn. Elke dag zou ze meticuleus naar de beste groentehandel en fijnste slagerij om de hoek, om de meest verse waren gaan. En daar zou ons Agnes met meticuleus verdiend geld zuur betalen. En in de nachtwinkel in de straat die ook overdag open zou zijn, zou ze elke dag een fles goedkope bourbon kopen, voor Dziula na het gekap in mensenvlees.
Agnes zou al van bij haar geboorte besloten hebben nooit te roken of te drinken, maar of dit echt zo was, wist niemand. Etienne niet, en zelfs Dziula niet. En elke dag zou ze vers eten, want een koelkast, dat hoefde ze niet.
Op een gegeven moment zou Agnes aan kanker sterven. Zelfs Dziula zou haar niet meer kunnen helpen met zijn wonderbaarlijk precieze handen.
Etienne zou op dit moment in zijn verhaal even stokken en slikken. Ik zou elementair als ik zou zijn nog twee pinten bestellen. Een verse slok zou Etienne weer aan het verhalen zetten en hij zou zeggen zo eventjes tussendoor dat hij mij met mijn eenentwintig jaren meer en meer bewonderde. Ik zou geen krimp geven.
Er zou een moeilijke periode aanbreken voor onze buren in Drongen zonder Agnes. Etienne zou zo eens op een dag thuiskomen met een financiële kater, en hij zou Dziula wiedend aantreffen in Agnes’ rozentuin. Dziula zou zich verwonden aan de doornen, en niet meer meticuleus genoeg zijn om zelf het pincet te hanteren. Veertien dagen zou de kruiwagen daar nog staan, met afbladderende roestwanden.
Op die dag zou Dziula een pint aan het drinken zijn op zijn brievenbus gezeten, zomaar uit de fles. Etienne zou met hem van linde tot linde gaan in die Drongensesteenweg, en van elk zouden ze staat en levensduur bespreken. Dziula zou dit doen met zijn vreemd Kroatisch accent.
Na verloop van tijd zou Dziula zich tegen een boom te pletter gereden hebben, maar of dit een linde was wou Etienne niet gezegd hebben, en hij zou peinzend over het puntje van zijn elleboog wrijven. Wij zouden het glas heffen, en zouden dit doen om hem te gedenken. Tot hier en niet verder al dat gezou in Krakow.

Friday, December 16, 2005

buiten is het polen #6

Jani is de Fin op mijn kamer. Jani is de Fin die ik vorige nacht leerde kennen toen ik op de kamerdeur een briefje vond waarop stond dat de key in room 666 te vinden was. In room 666 was een zwaar feestje aan de gang, met lieden en dranken uit alle windstreken.
Jani is deze morgen nog voor het daglicht naar Oswiecim vertrokken. Dat ligt liever in de vreemde volksmond als Auschwitz. Hij gaat er niet naar toe met de georganiseerde All-In-trip voor slechts negentien zloty. Daar houdt Jani niet van. Hij trekt er op eigen houtje naar toe, samen met de Ieren van room 666.
Wel honderdduizend duiven eten uit de handen van wel duizend mensen op de grote markt van Krakow. Je ziet hier geen magere duif. Aan wel elke pilaar van de het volkvolle plein omrandende zuilengalerij zit een oud Pools vrouwtje, ineengzakt als een verpauperde zwarte Madonna. Ook met sigaretten zijn ze tevreden. Madonna’s met zwarte longen.
De dikke duiven schijten op het scherm en de geluidsinstallatie waarop en waaruit de nu al teveel uren durende misviering te volgen is. Duiven zijn belange zo simpel nog niet als ze eruit zien. Al wie de Madonna’s ook maar durft aan te raken vallen ze aan als de Luftwaffe die Krakow nooit gekend heeft. Dat zie je aan de kromme straatjes en steegjes, en klubs in de kelders.
Heb ik al gezegd hoe oogverslindend mooi de Poolse meiden zijn? Vast niet, want ik schrijf. Langs de weg, op de tram, op de bankjes, in het park. In België ben je gedwongen de hipste bars in de hipste straten af te dweilen voor je een schets kunt maken van wat je hier zo gewoon in elke stad tegen het fantastische lijf loopt. Maar ze zijn oh zo verlegen, meneer. Of het is de meneer die dat is. In dit aartskatholieke land wou ik dat ik de bisschop was die de dienaresjes geilig verklaarde. Hier lopen ze voor de verandering eens niet aan het slappe handje van een gekostumeerde, gebreveteerde en bebrilde oetlul. Zij drummen hier in drommen op de catwalk die elke straat in elke stad van Polen is. Minnaressen van God. Beslist met hoofdletter.

Tuesday, December 13, 2005

buiten is het polen #5

En over één ding had Ines het dan misschien toch wel bij het rechte eind: bussen in Polen zijn balkanbussen. Nu nog steeds word ik af en toe het broeierige geronk van de motor gewaar aan het tere oppervlak van mijn zitvlak. Dan dropt zo een balkan-bus je in the middle of Katowice, dat er volgens Ines nogal ‘guur’ uitziet. Er hángt ook wel een dicht en mistig wolkendek boven deze stad. Ik stel voor om meteen naar Krakow te liften in gelijk welke balkan-wagen, de eerste de beste die stopt. Maar waar in godsnaam is de weg naar Krakow?
Niet veel mensen langs de berailde hoofdweg do speak English. Een jongen met lang zwart haar, zwarte drie-kwartbroek en Metallica-T-shirt is zo bereidwillig even te stoppen als hij ziet hoe ik worstel met het noorden op de kaart van Polen.
Hij loopt ons voor naar het centraal station, koopt de kaartjes, en brengt ons tot op het juiste perron. Als je bereid bent wat moeite te doen, dan merk je vroeg of laat dat moeite sowieso nooit tevergeefs is, dat moeite de moeite loont. Maar de meeste mensen zijn het moe om moeite te doen. De meeste mensen gaan af op hun GPS, 4WD en ABS-systemen.
De trein naar Krakow stopt veel, maar geen kat stapt op of af. En af en toe hapert de verlichting. Het is laat als langs de Wisla een gedaante slentert die verdronk in de aaneengeschouderde kelderklubs van Krakow.

Thursday, December 08, 2005

buiten is het polen #4

Ik kan er niets aan doen maar Ines begint me zo langzamerhand wreed de keel uit te hangen in dit vreemde land. Zij prefereert de term achterlijk. De mensen, de kranten, de boekjes, de muziek. ‘Alles’ is ‘achterlijk’, of ‘balkan’. Als we een station binnenkomen, dan is alles zo ‘typisch balkan’. De bankjes, de dienstregeling, de mensen, de kiosken. Oh, en daar móet ze een foto van maken. Vreemd dat ze de cola-flesjes niet ziet liggen. Of achterlijk. Of balkan.
[INFORMATIE: Ik heb daar zo een paar randbemerkingen
bij, die ik haar uiteraard (beslist uiteraard) niet zeg. Mensen, zoals zij, die
denken dat andere mensen achterlijk zijn omdat ze geen Engels spreken of
verstaan verdienen zelf een etiket: stompzinnig, of kortzichtig, of achterlijk
(let wel: niet balkan). Het feit dat deze mensen dovemansoren hebben als je ze
in een voor hen vreemde taal aanspreekt heeft niets met individuele laksheid of
algemeen aangeboren domheid te maken, maar integendeel, alles met de vorm en
concept van een bovenliggend systeem. Een systeem dat ver voorbij landsgrenzen
reikt, en dat boven de hoofden van mensen in hun genen gaat nestelen, omdat
systemen niet in één twee drie gesloopt worden als muren, of uitgerafeld als
gordijnen. Als je je opwindt omdat een trambestuurder het volgens jou alom
gekende ‘steeisjun’ niet begrijpt en dan vervolgens meent dat ‘dworzec’ (Pools
voor station) één of andere bekende componist was, dan ben je volgens mij
achterlijk. En verstonden Polen Nederlands, dan maakte je je belachelijk. Ik zou
nog zoveel meer over Ines kunnen schrijven, en zal dat waarschijnlijk ook wel
doen, maar hier stop ik voorlopig. Ze maakt dat ik de dagen tel op deze
droomreis. Voor één ding ben ik haar wel dankbaar: door haar benader ik de Polen
met nog meer respect en eerbied dan zij ooit voor zichzelf zal over houden aan
het einde van de rit...]

Tuesday, December 06, 2005

buiten is het polen #3

De trekkers trotten erop uit met topzware rugzakken. Ze beklimmen bergen en slapen in slaapzakken. Kopen straatplannen en bannen (beslist bannen) hun weg. In het hotel ontladen ze de volgepropte pakken en zakken diep weg in herbruikbare lakens. Van tussen witte T-shirts toveren ze licht verdovende middelen tevoorschijn, totdat de huisbewaarster hen als een instant-mama op de vingers tikt. Op de grond laten ze hun lege cola-flesjes liggen, wikkels van droge worstjes mikken ze naast de vuilnisbak.
Het hotel trilt op zijn voegen. Omdat het regent denk ik dat het dondert, maar het dondert te regelmatig en te veel om te donderen. Ines beweert dat het oorlog is, maar ook dat geloof ik niet, want buiten is het Polen en de nacht blijft donker voor het betraliede raam. Ines zegt omdat er al teveel uitgesprongen zijn.
Maar het gedonder blijft aanhouden, en ik krijg er de pest in. Voor wat afkoeling ga ik op de vensterbank van het open, betraliede raam zitten. In het vensterglas van het tegenoverliggende gebouw wordt de karateles onder onze etage weerspiegeld. In dit naar kapitalisme gecapituleerde land zijn de tralies bevensterd en beven de gebouwen. Als ik mijn vinger door een raster van de tralies duw, valt een druppel op de top van mijn vinger. Gloed wordt door water geblust. Mijn vinger is een tentakel waarvan de lont afgebeten is.

Nog maar één keer slapen in de vreemde nacht is voldoende om zonder verlangen te ontwaken. Ik hoef geen vijf minuten te blijven liggen vooraleer stijve slaaptekens in hun plooi gevallen zijn omdat er simpelweg geen zijn. Al om halfzes vertrok de eerste trekker op trot. Hij was vannacht ook de laatste trekker, dat heb ik goed gehoord, hij kwam naar het midden van de nacht. Ik vroeg hem nog hoe laat het was, en hij antwoordde ‘halfzes’.