Tuesday, October 24, 2006

de man die terug kwam #10

De drie openingsminuten van het Aria van de Goldberg Variations zijn net lang genoeg om zijn op maat gesneden leren jas op een kleerhanger te hangen, een espressocapsule in zijn espresso-apparaat te stoppen en op de knop te duwen en om zijn zonnebril af te zetten. In het voor de rest schramloze, donkermetalen tafelblad was er een inkeping voorzien waar zijn zonnebril precies inpaste. De eerste variatie, Variatio 1 a 1 Clavier, was meestal nog niet begonnen als hij uit de enige schuif onder zijn werktafel een geel pakje tabak pakte, en een sigaret begon te rollen.

Zijn werkblad was een maagdelijk zwarte rechthoek dat in het midden geluidloos omhoog scheen. Met de verhoudingen van de Gulden Snede was een rechthoekig scherm ingebouwd. Bruno’s gezicht vertoonde kubistische effecten toen het beschenen werd door de vlam van een lucifer en het opblinkende scherm, als was hij een fervent supporter van het rugbyteam met blauworanje plunje. Het uniform, het gestreepte uniform, had Bruno altijd al mateloos geïntrigeerd.
Bruno begon de dag met Bach, en ook al geheel tegen de intentie van de muziek in; de variaties hielpen hem wakker worden, de routine aanpakken. Als er nieuwen waren, dan scrolledde hij met lichte aanrakingen van zijn vingers op het scherm door hun dossiers. Hij vernietigde die, opende voor elk van de nieuwen een nieuw document, en plakte er hun foto bij. De voornaam volstond als identificatiegegeven, en als naam voor het nieuwe dossier. In de daaropvolgende variaties verzon hij een inleidende tekst bij elk van de koppen. Hij gebruikte evenveel variaties als er nieuwen waren.
Als er ouden waren die vertrokken, dan kopieerde hij hun dossiers in de lange rij van ‘egodocumenten’. Op het schermoverzicht verdwenen hun namen uit maquettecellen, en werden vervangen door de nieuwen. Met vaste sleepbewegingen van zijn vingers. Ook elk van de ouden die vertrokken, kregen hun variatie. Tegen de tijd dat hij hiermee klaar was, zijn koffie gedronken en tweede sigaret gerold had, werd er driemaal op de deur geklopt, precies tegelijk met de eerste drie bassen van Variatio 25 a 2 Claviers. Niet dat Bruno per se wist hoe je die woorden en cijfers en letters nu precies uitsprak, maar wie maalde daar nu om? Het was Bruno reeds eerder opgevallen dat als hij niet in de pas van zijn routine liep, dat niet per se hoefde te betekenen dat de routine om hem heen in mekaar stuikte. Bruno besloot dat hij goed voorbereid was, en opende de deur met een knip van zijn linkeroog.
“Paul.”
“PAUL!”
“Minuutje, Oemor. Minuutje. Het is vrijdagavond en nog geen elf uur geweest.”
“Weet ik, weet ik. Maar net zoals ik weet je maar al te goed dat ik gespeeld heb. Jij ook, overigens.
En geef er me meteen maar twee.”
Igor nam net een trek van zijn sigaret toen hij dit hoorde. Hij keek eens verwonderd om naar Oemor, en nam vervolgens een volgende teug. Paul zette er een tweede naast in de plaats.
“Ja jong, dat is hoe het er hier aan toegaat.”
“Inderdaad, Paul. Ze gaan de vreemdelingen ons niet leren kennen.”
Igor bleef ijzingwekkend hetzelfde zitten op zijn kruk, en zei daarna “Tsjing-Tsjing. A la nostra amisticie.

Bruno besloot zijn verhaal en drukte tegelijkertijd, zoals altijd, een sigaret dood in de asbak.
“Zeg me de laatste zin die je gelezen hebt.”
Elle aarzelde bijna altijd zonder aarzelen.
“ Ik herinner me vooral dat mijn vader me altijd al verteld had hoe het zou zijn.”
“En zeg me daarna, hoe het verder gaat.”
Ze durfde hem nog steeds niet in de ogen te kijken, wendde daardoor de blik ostentatief af.
“ Mijn vader had gelijk.”

Sunday, October 08, 2006

de man die terug kwam #9

De nieuwe onbekende nam een klein wollen mutsje van zijn hoofd, en schudde zijn haren droog als een hond. Igor merkte meteen zijn nieuwe gummilaarzen op, de walm van het doelpunt gonsde nog na als de echo van een gong.
“Paul.”

“PAUL!”
Igor schrok nogal van de onverwachtse sterkte en scherpte waarmee de vreemdeling de baas aansprak. Ook de gemoedelijkheid waarmee de baas de nieuwe inschatte was hem vreemd.
“Minuutje, Oemor, minuutje. We hebben net gescoord.”
De vreemde snuiter goochelde een beetje met zijn ogen en stond er wat schouderophalend naar de lage zoldering en Igor te mompelen. Igor had zijn blik nog niet gelost van het moment dat hij zich omgedraaid had.
Paul greep nog nagenietend en met de andere klanten lachend een tinnen kommetje en bukte tot onder de toog. Igor zag Paul met een houten lepel in een beige jutezak scheppen toen hij een volgende teug van zijn bier nam. Daarna plaatste hij het kommetje op een weegschaal, en deed er met grote manieren nog een schep bovenop. Paul nam ook nog een pintglas en tapte een blond schuimend bier.
“Een pond pistachenoten en een pint.”
“Inderdaad, Paul. Merci, vent.”
Paul zette de leesbril die aan een touwtje om zijn nek hing op zijn neus en skribbelde wat op een bierkaartje, legde het daarna bij de andere.
De onbekende, die Igor nu maar Oemor zou noemen, zette zich op een kruk aan de toog. Er was één kruk tussen die van Igor en Oemor. Oemor nam een nootje tussen zijn vingers, draaide het eens rond en begon het tenslotte open te wrikken. De schalen mikte hij in een nieuwe, glazen asbak; het nootje kauwde hij in drie keer fijn. Hij at drie nootjes en zei het volgende, waarschijnlijk tegen Igor:
“Soms pulk ik wat met mijn vingers met intussen gewassen nagels, als een rijzige rij hoornen pilaren, in het toornige, ruwe vlees van mijn aars. Of ik kam door de kroezelige haren in mijn geschubde kerf. Vooral als gereste lucht door mijn darmen draalt en dartelt, bevinger ik mij graag. Dan waag ik mijn vingers in mijn spleet, waar een scheet zucht in een zweterig bosje haar. De geloste lucht ligt als een film over mijn vingers, broeierig en bruingeel, en huist in de benarde spelonk tussen vinger en nagel, hamer en aambeeld. Een vingeroefening als ik de kop van de nagel wat naar achter krul, over hel, en met een wijzende top naar de neusgaten ontsnapt een gasbel. Als naalden prikken mijn neusharen in het membraan van de stank en de ballon ontploft. Een weeë walm beklijft het onderlijf van mijn neus. En meteen knal ik de rest van de gevangen stank in mijn andere neusgat. Mijn ogen druipen van genot, alsof ik de toekomst in vlagen en flarden kon ruiken. En dat ik verdomme dàt nog had, nagels om mijn gat te klauwen.”
Paul gebaarde naar Igor stil te zijn en te doen alsof zijn neus bloedde, door respectievelijk die gebaren te maken.
How the hell can a person, go to work in the morning, and come home in the evening, and have nuffin’ to say
“Van wie is dit lied?” vroeg Igor aan Paul.
“Radio Nostalgie. Het enige wat hier door de baffels komt.”
“Over het weer kun je het niet hebben als het voortdurend regent”, zei Igor en deed teken voor een volgende pils.
“Het is Paul, en het is juist, wat je daar zegt.” Paul nam het lege glas weg, zette er een vol voor in de plaats en deed teken dat het één van hem was.
“Het is een song van John Prine,” zei Oemor net voor hij een pistachenoot in zijn mond liet vallen.