Wednesday, April 26, 2006

de pharang #7

[dagboekfragment]

En dan nam ik een douche. Ik moest me sowieso klaarmaken voor HET feest. En ik voelde me beter. Nadat ik in de hangmat een 'tjoekie' gerookt had, ging ik naar de receptie. Leeg. Buiten ronkte een taxi-jeep, gevuld met een klein dozijn mooie, jonge mensen. Ze laadden me in, en weg waren we. Ik sprak Frans met twee Canadezen en een gekke Engelse jongen; Spaans met twee Spaanse meisjes – ‘mi novia es de Guatemala’- en Duits met een groep Zweden.
Het was een rotgevaarlijke weg naar Haad Rin, HET feeststrand. Mijn been bungelde half uit de jeep, de weg ging onheilspellend bochtig en op en neer te werk, ik rookte een sigaret, en mijn gsm bleef stil. Tot op dit moment geen teken van leven.
Toen we aankwamen op Haad Rin was er plenty Engels en alcohol. Buckets met vodka-whisky-gin en fris gemixt werden voor harde prijzen te koop aangeboden. De groep waarmee ik op stap was, werd door die aaneengeschouderde alco-shops aangezogen als vliegen door fruit, of stront for that matter. Ik dronk een Chang Beer, een grote, en ik glimlachte toen ik van hen wegliep, opgaand in de gigantische en kleurige massa volk op dat scenische strand. Ze zou het fantastisch gevonden hebben. Iedereen zat samen, in kleine groepjes, samen een grote groep vormend, lachend, drinkend, dansend. Ik wandelde tot het ene eind van het strand en terug.
Daarna schoof ik aan voor wat vuuracrobaten leken. Ze speelden met stokken die aan de twee uiteinden brandden. Er was één blanke kerel met een Mohawk die verschrikkelijk behendig was. Alsof hij Prometheus heette.
Ik dronk nog wat bieren, zat, keek, kletste met enkelingen, had al bij al een bijzonder fijne nacht.
In wat een handomdraai leek, was de zon weer op, de maan dood. Het strand bedekt met feestlijken, muziek nog steeds hamerend uit de geluidstorens, lijken dansend, chaos zoals ik het graag heb. Ik nam een taxi met mooie, jonge mensen, en het was de eerste keer dat ik me echt steendronken voelde. Ik glimlachte schaapachtig en voelde me vuil, maar gelukkig. Aan het hotel dolde ik nog wat met de hotelhonden, lachte om de slappe grappen van M, de receptionist, die nog slaapdronken leek, en dan crashte ik eindelijk in de hangmat, knock out.
Er was een ogenblik op HET feest toen ik op het strand zat, naar de zee luisterde, naar de maan keek en het volgende dacht: ze brengt in mensen de mooie kanten naar boven, gewoon door haar mooie zelf te zijn. Dat is waarom ik me zo comfortabel voel bij haar, waarom ze zo verslavend is. Dat is een eigenschap die me niet ontgaat, waar ik verliefd op kan worden, waar ik van hou.
Daarna kwam de dag nadien. Na HET feest, nadat zij vertrokken was. Mooie, jonge mensen keken naar een dvd onder de natuurlijke veranda van klimplanten voor mijn hut; anderen namen een duik in het zwembad of lagen op het strand te ontnuchteren; nog anderen lagen zoals ik lui in hun hangmat. Bob zong zijn gebruikelijke songs door de luidsprekers van de receptie. Ik wou schrijven, maar vond de moed niet. In de plaats ging ik zwemmen in de zee, maar het was vies water, en ik glimlachte. Ze herinnerde me aan de zandburgers die zij voor mij gemaakt had, en ik werd, of was nog, dronken van de zee.
Na het ontbijt huurde ik een brommer, en snorde naar Thong Sala, de voornaamste stad hier. Dit is echt Thailand hier, als een klein Bangkok op een eiland. Met de geur en de kleuren, met de mensen en hun bezigheden. Ik scoorde wat weed via een taxichauffeur, zij weten veel. Ik cruisde wat rond, zoals dat heet, high, zoals dat heet, en kwam terug. Het was heet. Drip. Drip drip. Bekeek een dvd onder het zonnescherm voor mijn hut. Schoot wat foto’s van vissers bij zonsondergang – hoop dat die lukken. At een uitmuntende green curry. Las het Franse stripverhaal, het is superbly good, moet ik ongetwijfeld lezen in de Franse les, als ik terug ga. Dronk een paar biertjes in de bar terwijl op tv een matige film speelde. Reed naar de SevenEleven, at een cornetto. Rookte een 'tjoekie' in de hangmat, werkte aan het verhaal, tekende wat, maar niets van enig niveau. Ik ben met vakantie, en gelukkig.

Sunday, April 23, 2006

de pharang #6

[dagboekfragment]

"Het is mijn derde dag vandaag op dit eiland, en ik heb eindelijk de tijd gevonden om te schrijven. Niet dat ik echt bezig was tot nu, maar ik schoof dat schrijven aarzelend voor me uit, omdat schrijven, of nog maar het gedacht daaraan, mij aan haar herinnert. Nu merk ik het tegenovergestelde.

Ik lig in de hangmat boven het terras van mijn hut. Drip, drip-drip. Ik heb een prachtig uitzicht over zee. Ik kwam hier ‘s avonds, rond achten aan. De receptie die ook bar, restaurant, tearoom, dvd-room, poolroom etc is, was gevuld met mooie jonge mensen die zich voorbereidden voor HET feest (lees: zich klaar zopen). Ik werd vooral geabsorbeerd door de gedachten in mijn kop, die onregelmatig als golven welden.
De bus had pech gekend onderweg, waardoor we op een andere bus moesten wachten, en waardoor ik in al die onvoorziene haast de hoed van Omar op de bus vergeten ben. De boottocht was ‘ok’, met moordende beelden, dorpen die op palen op de Thaise golf woonden, vissen die aan vaarsnelheid met ons mee uit het water sprongen,… maar ik voelde me miserabel.
Ik voelde me één van die personages op dat schilderij – het vlot van Medusa (?) – gevangen op een vlot, met van die 'Boschiaanse' gelaten. En ik had met nog niemand gepraat. Ik miste de persoon die spontaan contact aangaat met iedereen die haar gevoelige oog passeert. Ik miste mijn gids.
Na de tussenstop op Ko Samui begon een kerel met me te praten. Sinds het vertrek hadden we naast elkaar gezeten, allebei ver starend, zoals tegen zeeziekte. Hij zag eruit als een oudere filmster uit Franse seventies b-films. Bruin getaande huid, zilveren stoppels, blauwe blinkende ogen. Maar hij kwam uit Iran, en had al veel geleefd. We spraken niet veel, en legden zodoende grote stukken van ons leven bloot. Hulpeloos. Meer en meer geloof ik aan het Lot. Abbas was zijn naam. Hij leek oprecht toen we mekaar de hand schudden, en mooie verdere delen wensten. hij zei heel schoon Lex, zoals ik het al lang niet meer gehoord had.
Ik kwam op deze plek aan, en nadat ik wat thai food naar binnen gewerkt had, zat ik op mijn wc, en ik huilde. Ik huilde als een klein kind. Drip drip drip. Ik hoorde Bob kelen uit de bar ‘I wanna love you, and treat you right’, ik zat op mijn toilet en ik huilde. Ik wou schrijven dat ik in mijn badkamer zat, met een gekko op de muur, Bob hoorde en huilde, maar ik kwam niet verder dan een anaal staren naar een kolonie (sic) mieren."

Tuesday, April 18, 2006

de pharang #5

[dagboekfragment]

“Ik ben hier niet. Zoals vroeger collega’s na het weekend vroegen hoe het weekend was, enkel en alleen om zelf te kunnen luchten hoe hun weekend was, ben ik er niet. Afwezig. Drip, drip drip. Er beweegt een kleine slanke schaduw over de tegels van de muur. Een kolonne (sic) mieren, en geen zelfsilhouetje, zoals mijn verziende zicht aanvankelijk opleverde. Mieren zijn ook bijna blind, en toch volgen ze één voor één dezelfde meanderende weg. Zou dat iets met geur te zien hebben?
Ach wat. De geur is hier niet te harden. Zeg gerust stank. Drip drip drip. Ik stink. Ik zie dat er geen papier is, en het zijn van die gevaarlijk mieren, met gift. Ik heb een kwartier geprobeerd te deur op slot te doen, maar ook toen zei ik ‘ach wat’. Mijn broek is rood aan de pijpen zoals mijn voeten, en onder mijn teennagels.
En dan nog iets: wat zou het dat zoiets als wraak nut heft, laat staan zoet smaakt? Mieren kennen geen wraak, volgen gewoon de ander zijn geur.
Dat zou bijvoorbeeld Thoreau ook gemerkt kunnen hebben. Maar wie leest Walden? Hij stelt zich vragen stelt de aandachtige lezer zich vast. Het zou de titel kunnen zijn van elke tekst die hij schrijft, ‘hij stelt zich vragen’. En wat doet ‘dit’ in ‘dit’ dagboekfragment?
De vraag is een slang die in haar eigen start bijt. Het papier is op. Het einde van de last was scherp en puntig. Ik zou er geen moeite mee hebben nu een kogel door mijn kop te jagen. Ik ben onmenselijk gelukkig. Vroeg of laat barst dat, met een plof van opluchting. Drip, drip drip.”

Friday, April 14, 2006

de pharang #4

De kokhals van een brakend meisje brak de nacht. Lex zat in een tuinstoel op het gezamenlijk houten terras van de kamers. Het terras was niet meer dan een halfopen gang, een galerij, waarop alle kamerdeuren uitgaven. Twee tuinstoelen en een mini houten tafeltje per kamerdeur.

Lex liet de rook van zijn light-sigaretten verstrooid tussen zijn lippen wegkringelen, terwijl hij zijn schouderbladen stretchend tegen elkaar spande. In dat hol school een slang die een vraagteken was.

Ik weet niet of het echt van belang is te schrijven wat daarvoor kwam, voor de diepe keelhalen van het gehurkte meisje op straat. Voor het geloop van water op de badkamervloer van zijn kamer, waarvan hij op een tuinstoel van het terras zat. Voor het getuut van zijn gsm dat hem uit gedachten wekte, en naar binnen wenkte met de boodschap: “Guck neben den Bett”. Voor de schelpen naast zijn matras die ‘TQM’ vormden, Te Quiero Mucho

Sunday, April 09, 2006

de pharang #3

Het zweet liep langs zijn armen naar zijn handen, alsof hij voortdurend net uit de zee gestapt kwam. Maar het stonk niet. Zijn jeans wogen zwaar, en niet alleen door zijn portefeuille. Maar hij weigerde categorisch elke tuk-tuk die hoopvol gas minderde en hem nariep. Hij wou ‘echt’ daar zijn. Alsof een tuk-tuk niet ‘echt’ daar zijn was. Gegeven: de thai en de pharang. Antwoord: schaduwtheater.

Om de hectometer werd wel ergens een Buddha aanbeden. De happy, the reclining, the lucky &c one. Tuk-tuk chauffeurs kochten bloemenkransjesvan kromme vrouwtjes aan de verkeerslichten van hectische kruispunten. Ze ademen allebei als chirurgen door een mondstuk. Met wierook en uitlaatgassen.
“Beautifur, my fliend. You vely beautifur. White, white. White white white."
Kop khun kap.”

Om de hectometer werd Lex wel ergens aangeklampt, als Rex.