Wednesday, August 30, 2006

de man die terug kwam #7

“Bruno Barnam. 20012956.” Ook vandaag dreunde Bruno zijn dagelijks credo op, met een diep, rokerig timbre. Hij liet zijn zonnebril zakken tot de punt van zijn neus en boog het hoofd lichtjes voorover. Bruno opende deuren met zijn ogen.

Een dubbele schuifwand van blinkend inox zwiepte haast geruisloos en ongemerkt open. Het was zo een wand die meteen nadat je erdoor gestapt bent opnieuw dichtklapt. De buis waarin Bruno terechtkwam werd verlicht door een mosgroen neonlicht. Elke morgen dacht Bruno dat hij opnieuw door de jungle moest als hij in deze groene gang naar nergens terechtkwam. Al een tijdje was Bruno op zoek naar antwoorden, maar al wat hij vond was meer vragen. Het enige wat hij misschien uit zijn wandelgang had geleerd, was het inzicht dat metaforische machetes nergens voor nodig waren. Blijkbaar ving Bruno gewoon meer op dan een ander, was hij vatbaarder voor nog niet verzonden impulsen. Zijn zintuigen waren in de jungle altijd op hun hoede, zo als ademen ook iets is.

Aan het einde van deze genre gang van Eustachius kwam Bruno terecht in het panopticon. Deze melkweg van schermen en vensters, schermpjes en venstertjes, panelen vol knopjes, bezorgde Bruno steevast een zuignapeffect. Alsof hij uit die groene gang ‘het einde’ binnengeloodst werd. Maar daar begon het pas. Er heerste een niet onaangename onuitgesproken wet van stilte, vond Bruno. Hij knikte bijna onmerkbaar naar een man in een witte schort en klopte in het voorbijgaan een cipier op de schouder.
“Heeft u nieuwe informatie voor mij?”
De cipier krabde met zijn linkerhand aan zijn achterhoofd, dat driehoekige plekje boven het verlengde merg. Eerst keek hij Bruno nog wat onderzoekend aan, daarna spiedde de cipier naast Bruno’s schouders naar de man in de witte schort. Deze gebaarde stil te zijn en te doen alsof zijn neus bloedde, door respectievelijk die gebaren te maken. De cipier probeerde dit in een lichaamstaal naar Bruno te communiceren. Bruno keek op zijn horloge en zag hoe laat het was.
“Ach, laat ook maar zitten. Ik beslis zelf wat ik wens te weten.”
Bruno liep tussen de wirwar van beeld zonder geluid naar een kleine opening waarin een trap afdaalde naar Nergens Anders. Hij moest lichtjes bukken om zich door de te kleine opening te murwen. De zolen van zijn gummilaarzen maakten een subtiel geluid op de geperforeerde, metalen trap, zoals nieuwe schoenen sowieso tjirpen. De ringen rond zijn vingers merkte ik voor het eerst op toen hij zijn hand klemde rond de ivoren deurkruk van de enige deur in deze gang.

Wednesday, August 23, 2006

de man die terug kwam #6

Net toen Elle een papieren zakdoekje in haar handtas had gevonden spoelde een paar hoge hielen door op het middelste toilet van drie. Elle had gedurende een fractie van een seconde een reflex van complete fixatie, blokte volledig, maar had dan toch net op tijd de luciditeit hervonden waarin ze in een handige beweging de zakdoek naar haar neus bracht en deed alsof ze die ging snuiten. “Goedemorgen miss Lizzy,” en ze stootte dat uit met de ontspannen stembanden van iemand die net niezen gaat. Ondertussen had Elle al aanstalten gemaakt om achterwaarts naar de papiermand te schuifelen. Met het geluid van niezen snoot ze zo hard ze kon al het bloed dat nog in haar neus was deels op het doekje, deels in haar handpalm.
“Goeiemorcheuh, juffrouw Aa. Gezondheid kind.”
“Merci, miss Lizzy”, antwoordde Elle nog steeds voorovergebogen met de rug naar miss Lizzy toe, bezig de zakdoek in de papiermand te droppen, gevolgd door een binnensmonds gebelgd “fuckin’ hell”.
“Gemakkelijk inlegkruisje dat u daar draagt, juffrouw Aa?”
De hand waarmee Elle de mix van bloed en snot opgevangen had hing nog altijd vol. Met haar linkerhand greep ze stereotiep tussen haar benen om haar tangaslipje te herschikken.
Nog steeds even stereotiep maar gracieuzer veerde ze recht met haar ellenlange kuiten, draaide een kwartslag, en stapte met afgemeten tred op miss Lizzy af.
“Nog altijd makkelijker dan de kwispedoor die u elke dag omgordt.” Haar linkerhand had ze als een dood lichaam langs het hare laten hangen. De mond van miss Lizzy vertoonde veel overeenkomsten op dat gebied.
“Ach neem me niet kwalijk, miss Lizzy, maar ik ben deze ochtend wakker geworden in een nachtmerrie.” Miss Lizzy troostte met een beverige hand Elles rechterschouder en prevelde meeknikkend niets dan waarschijnlijk geleuter geleuter geleuter. Elle deed met haar linkerhand hetzelfde en nam het ongelooflijke paar benen.

Friday, August 18, 2006

de man die terug kwam #5

“Blind. Blind, doof, stom. Het maakt uiteindelijk geen moer uit. Een moeder die sleurt aan de kinderwagen om trappen op te lopen wordt van alle kanten te hulp gesneld. De vuile zwerver met zijn dikbevroren handen maakt als met fossielen over elkaar het schofterige geldgebaar – dat overigens op schandalig sadistische wijs elders ingebeeld kan worden (hoepelt een paar keer gevaarlijk met zijn ogen) – maar wordt door iedereen als de pest gemeden. We lopen in een wijde boog om het maatschappelijk afval – want zo ruikt het! – om alsnog, met enige achterstand, mama’s in nood uit hun ellende te verlossen. Is het de ellende die ellendig is, of dan toch de mensen zelf? Blind...doof...stom...en geen mens die wakker is.”
Igor nam een volgende teug van een volgende pint, in de droge stilte die volgde.
“GOAL!!!”
“Wiejoehiejawajaaaaaaaaahoekasaaaaaaa!” Een geweldig geloei barste los, beginnend uit de hoek onder het televisietoestel. Overal werd met glazen bier geklonken, meisjes van amper zestien renden naar de toiletten als om daar in katzwijm te vallen, plastische euforie spatte van gezichten. Igor schudde een sigaret uit een blikkendoosje. De walm van een lucifer hing nog in zijn halfopen vuist toen hij even links achter zich keek, en de man zag die zo-even een braakbal in zijn linkeroor gekieperd had.

Saturday, August 12, 2006

de man die terug kwam #4

“Zoals punkers uitgespuwd worden,” bedacht Bruno onderweg naar altijd wel ergens, “zijn het braakballen van roofdieren”. Bruno rolde onderweg dan ook vaak een sigaretje. Dat schonk hem een houding op de vensters in de stad. Bruno was niet toevallig onderweg naast een vergeten stuk grond midden in de stad. “Roofdieren schrokken hun prooi met huid en haar op. In het herkauwproces filteren darm- en maagprocessen het bruikbare van de rest. Ze zuigen tot op maar niet dieper dan het bot.”
Op dat vergeten stuk grond zwermden punkers met hun ruige honden die ze los lieten lopen op dat anachronistische stuk weiland. Het regende niet harder of zachter dan Bruno zich herinneren kon. Het was een constante geworden. Net achter de buffer van een afzomende kraag heesters en laaggroeiende knotbomen en een drukbereden uitvalsweg lag de gevangenis. “De braakbal bevat de stukjes en beetjes die het roofdier niet verteert. De poëzie die schuilt achter het uitspuwen van scherpe kantjes is zoals veel verhalen dat van de onsterfelijk aantrekkelijke Don Quichote.” Bruno stak op het zebrapad dat uitmondde in de gevangenispoort de drukbereden uitvalsweg over. De blinde Marokkaan liep rechtdoor, zoals gewoonlijk, en hief kort zijn witte taststok op als een soort symbolisch gebaar.