Thursday, February 02, 2006

buiten is het polen #18

Ik sleep me voort zoals de dag zich voortsleept. Ik tel letterlijk de tijdelijke tikken van de klok op het stadhuis. Vandaag niet meer overnachten maar wachten op de trein. De trein zal ons door de nacht naar Gdansk rijden. Maar door het wachten duurt dat wachten lang. Na verloop van ‘tijd’ reken je zelfs niet meer in tijdelijke entiteiten., maar in trekjes van sigaretjes, of sprongetjes op en af de stoeprand. Ines schiet gele duiven in het gefladder van de straatlantaarnnacht.
Op de te vermijden uren van de dag, zo tussen grijze nachtschemer en het roze ochtendgloren, komen de onvermijdelijke figuren van de nacht tevoorschijn. Dan komen de demonen van stal. Nachtbrakersgeur gaat hen voor als rozenblaadjes voor donkere, Afrikaanse koningen. Hun tanden zijn tralies waarachter leprozen en mentale melaatsen zich schuilhouden, met zwarte handen het rasterwerk omtandend.
Zij schooien wat ze krijgen kunnen. Voor mijn part de pleuris, maar ik gebaar dat ook ik geen geld heb. Ze nemen genoeg genoegen met een sigaret – smokie smokie. Ines, nog steeds even lomp, snapt niet dat er geld te rapen valt op de Poolse straten, het fokkie-fokkie – gebaar. Of niet, maar dan toch mijn sigaretten.
The clock strikes thirteen en ik wacht nog steeds op Godot. Ondertussen eet ik apenootjes. Net als bij de Chinees moet je dat koekje tussen beide duimen en overige handelingen kraken. Maar er zit geen boodschap in. Alleen een houterig stofwolkje waaronder twee apenootjes te grabbel liggen. Baby-apenootjes wonen nog alleen. Mijn beer grolt niet meer.
Om kwart over dertien vertrekken we naar het station. Ik strooi een spoor van apenootjes, voor het geval dat Godot niet komt opdagen. De straat is muizenwekkend stil. In een Antwerpen Centraal aandoend ‘dworzec’ bolt de trein binnen. Nog een paar andere enkelingen heisen zich in het aangevreten kadaver van deze ex-communistische kilometervreter. Het is een trein met coupés, hoezee, dat is een eerste keer. Wij zitten met zessen in de zetels van afgezeten groen velours. Ik weet niet of ook dat ex-communistisch is, of dat wij gewoon van klasse gemist zijn. Wij of het ex-communisme.
Ik zit in de Orient Express. Niet echt natuurlijk, maar zoals in de film. Niet dat ik die tocht ooit meegemaakt heb, maar indien ik dat had, dan zou ik mij zonder twijfel voelen zoals nu. Ik pretendeer alleen een bewering. Chique, luguber (of onguur dixit Ines), en een tekort aan nicotine. En met afgezeten groen velours gezalfde botten.
Tegenover mij zit een Poolse dame op leeftijd. Daarnaast een wat deftige, maar beverige, oude heer. Dat zie ik aan zijn gele, geknookte vingers rond de ijlwitte sigaret. Hij brabbelt iets met een zwaar Kroatisch accent tegen de vrouw tegenover hem, en bijgevolg naast mij. Ik zit ook aan het raampje. Ik veronderstel zijn echtgenote. Ines heeft geluk. Zij ziet oprechte ogen in de non.
Ik mijd hoofdzakelijk eenieders blikken, en verzadig mij met Witkácy, dat lijkt mij passen in deze Oriëntaalse sfeer. Boven onze hoofden waken onze kleine huisjes onder de onzichtbare aanslag van niet geprononceerd geasem.
Na het eerste stereotype getjoek van de trein trekt hij zich op gang. In het gangetje dat naast de coupés loopt vraagt de conducteur de kaartjes met luide stem. De conducteur stelt zich voor als Godot. Ik stop met wachten en kijk op. Godot draagt kepie noch knipmachine in zijn lege holster. De non schikt haar zotskap en plooit haar rok tot onder haar zedige enkel. Ik hoor het gesis van een bus die van versnelling verandert, maar ik zit op een trein. Even later loopt er een paarse olifant over de snor van de man met het zwaar Kroatische accent, maar hij heeft een baard.
Godot heeft inmiddels onze coupédeur weer vergrendeld, en ik zie tranen op zijn betatoueerde wangen, net onder het linkeroog. De non neemt de zotskap van haar hoofd en schudt de haren los. De non draagt pruiken. De Slavische man wordt het te heet onder zijn deftige voeten, stroopt beverig zijn broek naar beneden. De Poolse dame die op haar leeftijd zit, lijkt bereid hem een handoplegging te doen, onder het mom van zijn geel getinte en inmiddels getente slip. ‘Oh my God’, schiet Ines een zeldzaam gebedje, waarop de non het Hallelujah inzet, van Buckley. Ines zingt een zelfverzonnen wijsje: “I’m a talented boy, you’re a talented girl, let’s do together some talented things.” Daarna begint ze in vrijpostig Vlaams de dame naast mij en dus ook naast haar uit te kafferen, omdat ze donkere zweetwallen onders de oksels uitperst. Ik weet niet wie? Paarse olifanten?
Ze antwoordt in accentloos Nederlands dat ze Erna heet, maar met Madame wenst aangesproken te worden. Beslist met hoofdletter. Ze woont in Drongen, in de Drongensesteenweg. Ik vraag of ze een koelkast heeft. Ze antwoordt negatief, maar pleit dat ze een voorverwarmde oven heeft, en spreidt haar benen wijd. Ik wil haar vanonderen volproppen met apennootjes. Dat mag, ongebrijdeld. Madame opent zelf haar lippen. Ines schiet gevoelige platen, ook een paarse olifant.
De non speelt zichzelf klaar op beide fronten met altijd daar toe bereide paternoster in de aanslag. Ondertussen loeit ze als een Sirene. Ze wil Godot verslinden met oogverblindend gezang. Geen man vergaat, alleen haar muis. Een gulzige slurf snelt haar te gulp in haar al jaren monddode, hulpeloze grot. Mariaaaaa, you gotta see her. Ik ben blondie, ik speel fluit.
De dame voor mij zit niet meer voor mij, en evenmin op haar leeftijd. De Slavische snorremans zit onder haar, en in haar, en zingt meerstemmig: Dziula is de beste, dziu-la-la dziu-la-la, dziula is de beste, DZIU – LA - / - la. Cymbalengeschal.
Het velours fleurt deze niet serene sfeer – Buster Keaton scene – verdomd goed op. Zum kotzen, zoals Duitsers dat zo plastisch weten te plaatsen.
Na ik weet niet meer hoe veel verloop van tijd – die vliegt mee met de trein, klieft door de nacht waar het buiten plots Polen is – komt Godot met zijn runderkop onze coupé binnen. Hij gebaart ons mee te komen. Godot is een mimespeler. Spontaan pakt de naakte man Godots schouders beet. Wij springen op en dansen de Polonaise. Aaneengeschouderd wuiven we naar gedrochten in dode weiden. Een matroos weet hoe dat voelt.
Als een vervelde rups kruipen we door de trein.
Godot houdt halt, zijn ogen zijn bloeddoorlopen als van ons, maar dan anders, met grotere pupillen. Hij neemt ons één voor één...ach, laat ook maar zitten. Ik dacht dat Auschwitz de andere kant op was. Toen niet natuurlijk, maar nu wel. Op een tepel van elk van ons zuigt de paarse olifant. Hij heeft zes slurven. De olifant maakt van zichzelf een mug, en melkt ons tot op het bot, waarna hij zeppelingewijs zijn plafond bereikt en plotsklaps uiteenspat. Onze lichamen klappen als inhoudsloze luchtballonnen ineen. Godot veegt ons op een hoopje, moffelt ons vervolgens weg in zijn adidas-sporttas. Mijn platte lippen tegen die van de non. Luchtledig geneurie: dziu-la-la, dziu-la-la. Maar minder overweldigend. Mijn hoofd is gedoofd.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home