Monday, January 09, 2006

buiten is het polen #12

Aan de voet van het nationaal park dat de Tatra is betalen we entreegeld. Ik hoop op doldraaiende attracties. Al van bij het begin van de steile klim loopt Ines’ gekuch over in Ines’ gekreun. “Uuuh”, aan een stuk door. Ze kan mijn wiel niet volgen, en neemt genoegen in haar eigen bus vol geluid.
Ik nader een kruispunt van bergtochten. Wij volgen het groene pad. Bij de groene pijl, dat is een groene streep op de bast van een boom of een stuk vast gesteente, hangt een waarschuwing van de boswachter. Opgepast voor beren. “Verdomme nog an toe!”, vloek ik eens lekker luidop, want niemand verstaat hier toch een jota Nederlands. Ik vloek omdat de groene bergtocht een weg volgt waar Witkácy’s personages aangevallen werden door wolven, maar onverzadigbaar is een beetje onsterfelijk.
De waarschuwing van de boswachter verdwijnt wijselijk in mijn rugzak om Ines niet onnodig schrik aan te jagen. Ik fluit een beetje mijn pas verzonnen wijsje. Geur van wilde dille met droge mist, Witkácy rook dat ook zo. De beren kunnen mijn rug op.
Net als ik in mijn rugzakje aan het woelen ben op zoek naar een appel begint mijn beer te grollen. Ik fluit nog wat luider, gepaste timing. Ik smaak aanstalten om verder te klimmen met mijn appeltje tussen de kiezen als ik voor een tweede keer in korte tijd vloek: verdomd nog an toe! Dat was niet mijn beer die gromde, maar één in het echt, zoals in de film.
Bang ben ik nooit op het moment van het gevaar zelf, schrik komt altijd pas nadien, als het gevaar eigenlijk allang geweken is, soms weken nadien. Tot mijn kleinburgerlijke, Belgische verbazing stopt de beer met grommen en tilt behoedzaam de kop van zijn romp. “verdomd nog an toe!”, maar nu prevel ik dat, en wat daarna komt, ‘Witkácy’, komt als zuchten, zoals na een eerste keer kussen.
“Jazeker”, antwoordt de beer, ik bedoel Witkácy, in vlekkeloos en accentloos Nederlands. “Hij lee-heeft”, roep ik nu met mijn zelfde zekere timbre van vorig gevloek. Hij lacht, en kleedt zich volledig uit. Bijna vloek ik voor een vierde keer, maar dat doe ik gelukkig toch niet. “Jij bent de naakte man!” Opnieuw zegt Witkácy “jazeker” in datzelfde Nederlands dat ook ik spreek.
‘Hij’ begrijpt, Witkácy als ‘hij’ is, mijn zichtbare ontsteltenis, en gebaart me te zitten tegen de boomstronk waartegen in zijn boek gepist werd op het bloed van wolven. Als ik me niet vergis natuurlijk. “Je vergist je niet, jonge vriend, dat is het” , zonder dat ik ook maar iets gelost had.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home