Saturday, June 04, 2005

dode dieren #3

Aan de toog wordt mijn geest verlicht. De Duvel is de drank. Mijn handen tintelen, en kunnen nauwelijks wachten om te beginnen. Daar, op die wankele kruk, bedenk ik hun verhalen. Op de kruk aan de andere hoek van de toog schuifelt een lekkere kont. En mijn handen tintelen.
In mijn glas zie ik beelden van tot scheurens toe verkrachte schaamlippen, afgehakte, verkapte schaamlippen op imam’s (iemand – West-Vlamingen met een spraakgebrek) bevel, afgerotte aids-schaamlippen. Sweet Salima.

Ze gaat weg, maar ik blijf plakken. Om nog eens goed over alles na te denken, aan de toog, dat iedereen mij ziet, dat ik denk, wat zij denken. Ik zit naast nogal een sukkelaar. Ik hoop dat de mensen niet denken, dat ik met hem ben, maar dat ik diep denk. Maar ik begin met hem te praten. Kahmêl. Met een oranje klakske achterstevoren. En hij zegt dat hij een filosoof is. Ik zeg het niet, maar ik denk het, dat ik het ben, Hecht Woordveld. Ik begin te vertellen. Van wegen en kruispunten en oei! De weg kwijt. Rollercoaster verstaat hij niet, maar we begrijpen mekaar, we zingen hetzelfde taaltje. En Kahmêl: Ik woon hier al dertig jaar. En nog elke dag vraag ik de weg aan mensen naar plaatsen waar ik wist waar ze waren, en hoe hun weg. Hoe dan elke dag mensen mij zogezegd naar daar wijzen, maar het is de verkeerde kant! Voor de drol, voor de lol, omdat het Kahmêl is.
En hij zei nog zo veel meer. Van alle mensen en een roos. Recht er naar toe. Maar ge vergeet de doornen.

In mijn tuintje kweek ik mijn rozen. De zwarte Baccara. Bizarre bloem, zonder doornen. Geënt op kadavers van dode dieren.
Blood roses, blood roses. Ik geniet daar dan van, als Mijn Sleutels als molenstenen om mijn galg gaan hangen. Dat verlicht de last, mijn geest.

0 Comments:

Post a Comment

<< Home